Side Mount (kentekenplaat aan de zijkant van de motorfiets) monteren is
niet toegestaan.
Het
mag niet vanwege het bepaalde in artikel
7, 6e lid van de Regeling kentekens en kentekenplaten, waarin staat dat de
kentekenplaat loodrecht op het verticale mediaanvlak van het voertuig
moet zijn aangebracht (dus precies in het midden) en zich in verticale stand
bevinden, met een tolerantie van 5%. Als de kentekenplaat niet aan die eis
voldoet dan wordt deze door het Hof geacht niet behoorlijk zichtbaar te zijn.
Zo bleek tijdens een zitting op 19 april 2017 van het Gerechtshof in Leeuwarden.
(Daarnaast heb ik in meerdere artikelen die
ik over deze kwestie heb geschreven, al eerder genoemd dat de politie je hier
ook een bekeuring voor kan geven omdat een Side Mount onder de noemer ‘Scherpe
of gevaarlijk uitstekende delen’ kan vallen, en dus niet legaal is.)
Kentekenplaat aan de zijkant is illegaal
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
19-04-2017
Datum publicatie
20-04-2017
Zaaknummer
WAHV 200.171.797
Rechtsgebieden
Bestuursstrafrecht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Inhoudsindicatie
Officiersappel. De kentekenplaat bevindt zich niet midden achter op de
motorfiets, maar links daarvan. Dat is niet conform artikel 7, zesde lid,
Regeling kentekens en kentekenplaten. Gezien de toepasselijke wet- en
regelgeving kan in deze situatie wel een sanctie worden opgelegd voor feitcode
K030a, maar niet voor feitcode N010c, zoals was gebeurd. Geen aanleiding voor
wijziging feitcode in hoger beroep mede omdat de kantonrechters in soortgelijke
gevallen in het verleden verschillend hebben beslist.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Uitspraak
WAHV 200.171.797
19 april 2017
CJIB 175143975
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank
Limburg
van 21 mei 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen:
betrokkene),
wonende te [woonplaats] .
De
beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de
Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen
beslissing gegrond verklaard en de inleidende beschikking vernietigd.
Het
procesverloop
De officier van justitie heeft tegen de
beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De betrokkene is in de gelegenheid gesteld
een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Op 20 oktober 2016 is nog een brief van de
betrokkene ontvangen. In die brief wordt verzocht om een behandeling ter
zitting.
De zaak is behandeld ter zitting van het
hof van 20 december 2016. De betrokkene is verschenen. De betrokkene heeft
verzocht om vergoeding van proceskosten. Als gemachtigde van de
advocaat-generaal is verschenen mr. H. de Ruijter.
Na de behandeling ter zitting is de zaak
verwezen naar een meervoudige kamer van het hof.
Kentekenplaat aan de zijkant is illegaal
Beoordeling
Inleidende
beschikking
1. Aan de betrokkene is bij inleidende
beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van
“kentekenpla(a)t(en) voertuig geen goedkeuringsmerk of niet deugdelijk aan de
voor- en /of achterzijde bevestigd” (feitcode N010c), welke gedraging zou zijn
verricht op 9 augustus 2013 om 13.15 uur op de Viaductweg te Maastricht.
Beslissing kantonrechter en
standpunt partijen
2. De kantonrechter heeft in zijn
beslissing geoordeeld dat naar aanleiding van de inhoud van de beroepschriften en
de behandeling ter zitting twijfel is gerezen over de juistheid van de
opgelegde sanctie. Om die reden heeft de kantonrechter het beroep gegrond
verklaard en de beslissing van de officier van justitie alsmede de inleidende
beschikking vernietigd.
3. De advocaat-generaal stelt dat voor de
beantwoording van de vraag of de kentekenplaat deugdelijk is bevestigd, artikel
7 van de Regeling kentekens en kentekenplaten van belang is. In laatstgenoemde
bepaling is opgenomen dat de kentekenplaat zich loodrecht op het verticale
mediaanvlak dient te bevinden. Daaraan was in dit geval niet voldaan, zodat de
inleidende beschikking terecht is opgelegd. Dat de kentekenplaat voldoende
zichtbaar zou zijn, maakt dit niet anders.
4. De betrokkene stelt dat artikel 5.4.1
van de Regeling Voertuigen vereist dat de kentekenplaat deugdelijk is
bevestigd, goed leesbaar en niet afgeschermd is. Het is juist dat de
kentekenplaat niet in het midden achterop het voertuig was bevestigd, maar de
betrokkene is van mening dat het voertuig met de plaats en wijze van
bevestiging van de kentekenplaat aan de permanente eisen in de Regeling
Voertuigen voldoet. Ter onderbouwing van zijn standpunt zijn door de betrokkene
foto's van zijn voertuig overgelegd, alsmede tijdschriftartikelen uit motorvakbladen,
beroepschriften en beslissingen van kantonrechters in vergelijkbare zaken,
waarin de inleidende beschikking is vernietigd.
Verklaring verbalisant en
feitelijke situatie motorvoertuig
5. Naast de in de inleidende beschikking
vermelde gegevens houdt de verklaring van de verbalisant, zoals opgenomen in
het zaakoverzicht van het CJIB, het volgende in, voor zover van belang:
"Ik, verbalisant, zag dat de
kentekenplaat links van het achterwiel achter een daar gemonteerde tas was
aangebracht, i.p.v. op de achterzijde van het motorvoertuig op de daartoe
bestemde plaats. (…)
Merk van het voertuig: Harley Davidson
Type van het voertuig: Springer
Kleur van het voertuig: zwart (…)
Verklaring betrokkene: Wist niet dat
kenteken in mediaanvlak moest zijn aangebracht. Op mijn verzoek heeft de dealer
het links achter de tas geplaatst. Ik wens niet te schikken."
6. In het aanvullend proces-verbaal d.d. 5
december 2013 verklaart de verbalisant - kort en zakelijk weergegeven - dat de
kentekenplaat niet in het midden achterop de motor was aangebracht zoals
artikel 7, zesde lid, van de Regeling kentekens en kentekenplaten voorschrijft
en dat de beschikking naar zijn mening terecht is opgelegd.
7. Gelet op het voorgaande en in
aanmerking genomen hetgeen door de betrokkene naar voren is gebracht, stelt het
hof vast dat de kentekenplaat van het voertuig van de betrokkene niet loodrecht
op het verticale mediaanvlak was aangebracht, maar links daarvan. Vervolgens is
de vraag aan de orde of daarmee de onderhavige gedraging is verricht en de
inleidende beschikking terecht is opgelegd.
Wet- en regelgeving
8. De onderhavige gedraging met feitcode
N010c ziet blijkens de bij deze feitcode in de bijlage bij de WAHV genoemde
regelgeving "5.*.1 RV" op overtreding van het bepaalde in artikel
5.4.1 van de Regeling voertuigen. Voor zover hier van belang luidt die
bepaling:
"1. (…)
2. (…)
3. De kentekenplaat (…) moet deugdelijk
aan de achterzijde van het voertuig zijn bevestigd.
4. Het kenteken moet goed leesbaar zijn en
de kentekenplaat mag niet zijn afgeschermd."
9. Artikel 7, zesde lid, eerste volzin,
van de Regeling kentekens en kentekenplaten luidde ten tijde in geding:
"De kentekenplaat moet loodrecht op
het verticale mediaanvlak van het voertuig zijn aangebracht en zich in
verticale stand bevinden, met een tolerantie van 5%."
10. In de Regeling voertuigen is niet als
permanente eis opgenomen dat de kentekenplaat loodrecht op het verticale
mediaanvlak moet zijn aangebracht. Nu dat vereiste wel is opgenomen in de
Regeling kentekens en kentekenplaten ligt de vraag voor of onder het vereiste
in de Regeling voertuigen, dat de kentekenplaat deugdelijk aan de achterzijde
van het voertuig dient te worden bevestigd, ook moet worden begrepen dat de
kentekenplaat in overeenstemming met de Regeling kentekens en kentekenplaten
moet zijn aangebracht.
11. Uit het opschrift van de Regeling
kentekens en kentekenplaten blijkt dat deze ertoe strekt (onder meer)
uitvoering te geven aan het bepaalde in artikel 40, derde lid, van de
Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW 1994). Artikel 5.4.1 van de Regeling
voertuigen is hierbij niet vermeld.
12. Artikel 40, eerste en tweede lid, van
de WVW 1994 bepaalt onder meer dat het kenteken behoorlijk zichtbaar op of aan
het motorrijtuig aanwezig dient te zijn en dat bij algemene maatregel van
bestuur nadere regels worden vastgesteld omtrent de inrichting, het aanbrengen
en de verlichting van het kenteken. Ingevolge het derde lid van voornoemd
artikel worden bij ministeriƫle regeling nadere regels gesteld omtrent de
uitvoering. Artikel 40 van de WVW 1994 maakt onderdeel uit van hoofdstuk IV
(Kentekens en kentekenbewijzen) van deze wet.
13. Uit de aanhef en het opschrift van de
Regeling voertuigen blijkt dat deze strekt tot uitvoering van de hoofdstukken
III (Toelating en goedkeuring) en VI (Rijvaardigheid en rijbevoegdheid) van de
WVW 1994.
Beoordeling
14. Gelet op het voorgaande oordeelt het
hof dat onder de permanente eisen in artikel 5.4.1 van de Regeling voertuigen
niet wordt begrepen dat de kentekenplaat in overeenstemming met de Regeling
kentekens en kentekenplaten dient te zijn aangebracht.
15. Weliswaar kan worden vastgesteld dat
de kentekenplaat van het voertuig van de betrokkene niet was aangebracht
overeenkomstig de eisen zoals gesteld in artikel 7, zesde lid, van de Regeling
kentekens en kentekenplaten, maar daarmee heeft de betrokkene de gedraging met
feitcode N010c niet verricht.
16. Bij het niet voldoen aan de eisen die
zijn gesteld in artikel 7, zesde lid, van de Regeling kentekens en
kentekenplaten kan een sanctiebeschikking worden opgelegd voor de gedraging met
feitcode K030a met als omschrijving 'het kenteken niet behoorlijk zichtbaar
aanwezig hebben op of aan een motorrijtuig'. De gedraging met feitcode K030a
ziet blijkens de bij deze feitcode in de bijlage bij de WAHV genoemde
regelgeving op overtreding van artikel 40, eerste lid, van de WVW 1994.
17. Het hof ziet in dit geval geen
aanleiding voor wijziging van de feitcode en de daaraan gekoppelde omschrijving
van de gedraging, waarvoor aan de betrokkene een administratieve sanctie was
opgelegd, in verband met het volgende. Het sanctiebedrag dat hoort bij feitcode
K030a bedraagt € 130,- en is daarmee hoger dan het bij feitcode N010c behorende
sanctiebedrag van € 90,- dat aan de betrokkene was opgelegd. Daarnaast is
gebleken dat de jurisprudentie op dit punt niet eenduidig was, nu
kantonrechters in soortgelijke gevallen in het verleden op uiteenlopende wijze
hebben beslist.
18. Het hof komt tot de slotsom dat de
kantonrechter het beroep van de betrokkene terecht, zij het op onjuiste
gronden, gegrond heeft verklaard en de beslissing van de officier van justitie
alsmede de inleidende beschikking terecht heeft vernietigd. Het hof zal de beslissing
van de kantonrechter bevestigen met verbetering van gronden.
Proceskosten
19. Nu door de officier van justitie hoger
beroep is ingesteld en de beslissing van de kantonrechter wordt bevestigd, acht
het hof termen aanwezig om de proceskosten van de betrokkene in hoger beroep te
vergoeden. Het hof kent een vergoeding toe voor de reiskosten die de betrokkene
heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting in hoger beroep. Ingevolge
artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht
worden reiskosten vergoed overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onderdeel d,
van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Ingevolge die bepaling wordt een
tarief vergoed waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar
middel van vervoer, laagste klasse. Dit komt neer op een bedrag van € 58,06
(Eijsden - Leeuwarden v.v.).
Beslissing
Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de
kantonrechter;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het
vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 58,06.
Dit arrest is gewezen door mrs. Beswerda,
Sekeris en De Witt, in tegenwoordigheid van
mr. Kuiper als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.
No comments:
Post a comment